menu
Inloggen
Online oefenen
  • Over schrijfwijzer
    • Over de auteur
    • Over het boek
    • Schrijfwijzer voor het onderwijs
  • Taalvragen
    • Top 33 taalvragen
    • Spellingkwesties
    • Verwarwoordenboek
    • Tekstanalyse
    • Vaktermen
    • Videocolleges
  • Schrijfwijzer online
  • Oefeningen

Vaktermen

Zowel in de Schrijfwijzer als op deze website is het gebruik van vaktermen zo veel mogelijk vermeden. Waar nodig is direct beknopt uitleg gegeven. Wanneer de uitleg onvoldoende is, kan deze lijst mogelijk uitkomst bieden. Let op: het gaat om vereenvoudigde definities.

Letterwoord

Een afkorting die als woord wordt uitgesproken: havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs) of NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie).

Lidwoord

De woorden de, het en een in het Nederlands.

Liggend streepje

Het –teken. Wordt gebruikt in de spelling (precisie-instrument), in getallenreeksen (14 – 18 = –4) en als leesteken (Hij juichte – en blies de laatste adem uit.).

Lijdend voorwerp

Het zinsdeel dat de werking van het werkwoord ondergaat. Hij gaf een bloemetje. Zij heeft hem bedankt. Dit zinsdeel is doorgaans het antwoord op de vraag "Wie/Wat + persoonsvorm + onderwerp + eventueel andere werkwoorden." Dus: Wat gaf hij? Wie heeft zij bedankt? Het lijdend voorwerp wordt ook direct object genoemd.

Lijdende vorm

In een zin die in de lijdende of passieve vorm staat, voert het onderwerp de handeling niet zelf uit. Dit in tegenstelling tot een zin die in de bedrijvende vorm staat. In een lijdende vorm wordt het lijdend voorwerp uit de actieve zin het onderwerp, enkele uitzonderingen daargelaten. Voor het onderwerp uit de actieve zin kan in een lijdende zin vaak door worden gezet. Jantje kust Marie wordt Marie wordt door Jantje gekust.

Medeklinker

Het Nederlands heeft 21 medeklinkers. Alle letters van het alfabet afgezien van de klinkerletters zijn medeklinkers. De j (lijkend op de i) en de w (lijkend op de u) worden ook wel halfmedeklinkers genoemd.

Meewerkend voorwerp

Het zinsdeel waarin de persoon staat die belang heeft bij de werking van het werkwoord. Dit zinsdeel is doorgaans het antwoord op de vraag "Aan/Voor wie + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp + eventuele andere werkwoorden." Dus: Aan wie heeft hij een bloemetje gegeven? met als antwoord de zin Hij heeft haar een bloemetje gegeven. Het meewerkend voorwerp wordt ook wel indirect object genoemd.

Metafoor

Een stijlfiguur. Het is een vorm van figuurlijk taalgebruik, van beeldspraak die op een vergelijking berust: Aan de voet van de berg (vergelijk: voet van een mens) en Het oor van een kopje (vergelijk: oor van een mens). Andere voorbeelden zijn: Voetbal is oorlog en Het is hier net een kippenhok!

Morfeem

De kleinste betekenisdragende eenheid. Het woord boeken bevat twee morfemen: boek en en. Het woord speel + t eveneens.

Naamval

Een vorm die de functie van een woord of zinsdeel aangeeft. Het Nederlands kent vier naamvallen: de eerste voor het onderwerp, de tweede voor de bezitsrelatie, de derde voor het meewerkend voorwerp en de vierde voor het lijdend voorwerp. Veel vormkenmerken zijn in onbruik geraakt. De volgende zin bevat drie aan de vorm herkenbare naamvallen. Hij (1) gaf haar (3), de vrouw des (2) huizes (2), een bloemetje. De zin Zij (1) bedankte de man (4) bevat twee naamvallen, waarvan er een aan de vorm herkenbaar is: Zij.

« Vorige1....910111213....19Volgende »
banner

Contact


Uitgeverij Boom
Prinsengracht 747
1017 JX Amsterdam
info@schrijfwijzer.nl
020 521 89 22

Volg Jan Renkema

Twitter.com/Jan_Renkema www.janrenkema.nl
© 2009 - 2023 Boom uitgevers Amsterdam • Privacy policy • Algemene voorwaarden
 
Vorige
Volgende
1 van 1 resultaten.