De woorden worden wel door elkaar gebruikt, maar er is een klein verschil in betekenis en ook in taalsfeer.

 

bijbaan                     

werk naast een andere activiteit

  • Als student kon ik al mijn extraatjes financieren uit mijn bijbaantjes.

 

nevenfunctie             

unctie naast een hoofdberoep

  • Om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen mogen ministers geen nevenfuncties bekleden.

 

Het verschil komt overeen met het verschil tussen baan en functie, tussen werkkring en betrekking. Bij een (kantoor)baan gaat het om een relatie werkgever-werknemer, om broodwinning en een vastgesteld aantal uren. Bij een (bestuurs)functie gaat het om benoeming in een ambt of verkiezing voor een taak, soms ook zonder vergoeding, en is het aantal uren vaak minder relevant.

 

Een baan heeft ook een lagere status dan een functie. Dat zie je heel mooi aan de woordjes bij en neven. We zeggen geen nevenbaantje of bijfunctie. Toch worden nevenfuncties in sommige gevallen ook wel aangeduid als bijbaantjes, zoals in: De nieuwe voorzitter moet een verbinder zijn en niet al te veel bijbaantjes hebben. Vaak gaat het dan om betekenisaspecten van het woord baan die negatief zijn voor een (hoofd)functie. Bijvoorbeeld een gezagsrelatie met een werkgever waardoor iemand in een bepaalde hoofdfunctie niet meer onafhankelijk is. Of het feit dat iemand naast zijn hoofdfunctie ook nog veel geld opstrijkt in andere nevenfuncties. En ook kan zo’n hoge functionaris badinerend spreken over zijn bijbaantjes, om aan te geven dat die niet zo belangrijk zijn. Dit noemen we dan ‘omgekeerd snobisme’: overdreven gewoon doen om je hoge sociale status te verbergen. Zoiets als een baron die roept: “Wat mòt jij hier op mijn landgoed!”

 

In Vlaanderen is trouwens job en ook nevenjob veel gebruikelijker dan in Nederland. Bij ons  klinkt dat iets informeler dan (bij)baan, maar weer net iets formeler dan (bij)baantje.

 

Nu we het toch over baantjes hebben. Is het niet vreemd dat je een baantje kunt schaatsen en een baantje kunt hebben? Wat hebben de betekenissen ‘rechte strook’ (vierbaansweg), ‘traject’ (golfbaan) en ‘verbinding’ (zenuwbaan) te maken met de betekenis ‘werkkring’? Het WNT, het Woordenboek der Nederlandsche Taal, ons eigen grootste taalmuseum ter wereld, geeft hier een prachtige verklaring. Een werknemer op een schip kon soms vrijstelling krijgen van vermoeiende bezigheden aan boord. Hij kreeg dan een baantje. En die betekenis weer uit de schaatswereld, waar degenen die geen lange en vermoeiende tocht aandurfden, zich beperkten tot het rijden van baantjes. Dus een scholier die een bijbaantje heeft, leren we niet alleen dat ‘school’ is afgeleid van ‘vrije tijd’, maar ook dat een baantje nog minder inspanning vergt.