Er is een betekenisverschil.

 

credit

dat wat iemand schuldig is (uitspraak crédit)
Een schuld moet je niet debet, maar credit boeken.

 

credit

vertrouwen; lof, verdienste (uitspraak crèdit)
Als je voor de tweede sollicitatieronde wordt uitgenodigd, heb je al credits opgebouwd.
De credits gaan voor een groot deel naar de regisseur van het stuk.

 

krediet

bedrag waarover men kan beschikken; vertrouwen
Ik mag tot een maximum van 2000 euro opnemen van mijn kredietrekening.

 

De basisbetekenis is steeds 'vertrouwen' (credo betekent 'ik geloof'). De oorspronkelijke boekhoudterm heeft een bijzondere ontwikkeling doorgemaakt. Als A een schuld heeft aan B, dan is A debiteur omdat hij moet betalen (debet betekent 'hij moet'). B is dan de schuldeiser, en daarmee crediteur omdat hij vertrouwt dat het bedrag terugkomt. In de boekhouding van A staat de schuld aan de creditzijde, omdat hij het bedrag moet voldoen aan zijn crediteur of kredietverstrekker.

 

We hebben daar ook een Nederlands woord voor: krediet. Maar krediet heeft ook een bijna tegengestelde betekenis van de boekhoudterm credit. Het is dan niet alleen het vertrouwen dat u bij een ander hebt opgebouwd, maar ook de maximale schuld die u bij een bank mag hebben. Het klinkt zo mooi: krediet, met daar dan ook een creditkaart bij misschien. Maar u moet het opgenomen krediet wel terugbetalen, inclusief rente.

 

In onze taal gebruiken we het woord in Engelse uitspraak voor de algemene betekenis 'vertrouwen', en dan vrijwel altijd in het meervoud: credits. Steeds vaker wordt credits in het Nederlands in een andere betekenis gebruikt, die ook uit het Engels komt: 'eer, erkenning, lof, verdienste'. Bijvoorbeeld: Hij eiste de credits op van het werk dat jullie hebben gedaan.