De betreffende conducteur is niet de enige die zijn communicatie graag tot het minimum beperkt; we maken ons er allemaal schuldig aan, vaak zelfs tientallen keren per dag. En dat is maar goed ook, want anders zouden gesprekken maar een langdradig geheel worden. Wanneer je een brood bestelt, volstaat immers ‘Wit of bruin?’. En ook ‘Pinnen of contant?’ is even duidelijk als ‘Wilt u met uw pinpas of contact afrekenen?’.

 

Taalkundige Grice noemt dit het maxime van kwantiteit, één van de vier maximen (richtlijnen) die men onbewust gebruikt bij een gesprek volgens het ‘coöperatief principe’. Het maxime stelt dat we a) een gespreksbijdrage zo informatief mogelijk moeten maken, maar b) niet meer moeten zeggen dan nodig is. Vaak gaat dit zodanig vanzelf dat ingekorte constructies meer ingeburgerd zijn dan de uitgebreide varianten; ook als ze niet eens zo logisch zijn, zoals bij ‘Anders nog iets?’ in plaats van ‘Verder nog iets?’.

 

Inkorten is prima, zolang het maar begrijpelijk én plezierig blijft voor je gesprekspartner. Mocht er een keer een inkorting bij je in het verkeerde keelgat schieten, zou ik er gewoon zo flauw mogelijk op reageren. Bijvoorbeeld je collega die ’s ochtends enkel met ‘Morgen’ de afdeling opkomt verbaasd aankijken en zeggen ‘Morgen? Eerst vandaag maar eens door zien te komen hè.’ Of tegen de conducteur: ‘Dat is dan één goede morgen voor u. Anders nog iets?’ Met zo’n lage kwaliteit van grappen zal de ander de volgende keer zeker meer kwantiteit in zijn eigen boodschap stoppen …