De vergelijkingen tussen talen komen goed naar voren als je op vakantie gaat en daarbij meerdere landen bezoekt. Zelf ben ik deze zomer naar Italië geweest, waarbij bewegwijzering sprong van Nederlands naar Frans, naar Italiaans, en op de terugweg naar Duits. Ook het Engels kwam, met name in toeristische gebieden, voorbij (pizza betekent pizza, ja echt). Taalfreak als ik ben, zat ik de hele reis te genieten van al het ‘bekends’ dat we tegenkwamen, of het nu ging om steden (hé wauw, Venezia, zou dat …?) of aanwijzingen (fermare, polizia, oh mochten we hier niet met de auto in?).

 

Nog leuker waren de woorden die níét overeenkwamen. Neem Ausfahrt. Dat klinkt toch veel meer als een ‘uitvaart’ dan als een ‘afrit’? En peanutbutter. Iedereen begrijpt dat dat pindakaas is, maar waarom gaan de Engelsen uit van ‘boter’ en wij van ‘kaas’? Lastiger is het onderscheid tussen consistent en consequent. In het Engels betekent consistent onveranderd, stabiel; consequent is resulterend. In het Nederlands gaat consequent echter om een vast, standaard patroon en consistent om samenhang. Toch typisch dat taal juist bij die woorden niet consistent (of consequent?) is …