De laatste tijd moet ik vaak denken aan Bianca. Ze kwam pas op haar zevende bij me in de klas. Als ze moest voorlezen sprak ze ‘een’ altijd uit als ‘één’: dit is één verhaal over één enge dokter. Dat klonk zo vreemd en horterig dat het me altijd is bijgebleven. Had ze dat op haar oude school zo geleerd?


Ik krijg een Bianca-associatie bij een zin als Hoe serieus neem jij jouw klanten? Dat lees ik als Hoe serieus neem jíj jóuw klanten? Het komt me onnatuurlijk over en overdreven. Net als een heel woord met hoofdletters schrijven of drie uitroeptekens aan het eind van de zin. Maar het is ook verwarrend, want bij zoveel nadruk verwacht ik een contrast: niet jóuw klánten maar míjn ópdrachtgevers. Op het verkeerde been gezet worden, daar zit je als lezer echt niet op te wachten.


Waarom schrijven veel mensen zo? Misschien denken ze dat die nadruk hoort bij het formele karakter van schrijftaal: niet zo’n, maar een dergelijke, niet m’n maar mijn dus niet je maar jij, jouw of jou? Vreemd genoeg heeft het op mij juist een tegenovergestelde uitwerking. De nadrukkelijke vormen versterken het informele, populaire effect van tutoyeren. IKEA, het bedrijf dat pionierde met informele aanspreekvormen (hej!) vraagt me gelukkig niet: Wil jij jouw aankopen laten thuisbezorgen?’ maar Wil je je aankopen laten thuisbezorgen? Dat klinkt veel natuurlijker.


Een prettig leesbare tekst legt geen nadruk op de verkeerde plaatsen. Dus wees spaarzaam met volle vormen als jij, mij, wij en zij. Dan stijgt wat écht nadruk moet krijgen uit boven de rest van de zin. Lees je tekst hardop voor en je herkent direct of het soepel loopt of niet. Bianca leerde uiteindelijk het verschil tussen een en één. Dus er is hoop. Ken je schrijvers die dit overdreven woordgebruik af mogen leren? Help ze dan een handje, ook namens mij.